Ik heb zojuist een typering geschreven, hierin heb ik staan in wat voor groep ik stage loop. Zoals de groepjes in de klas, de normen en waarden en sociaal sterke en zwakke kinderen.
Uit deze typering komt de conclusie dat de groep uit vier grote groepen bestaat, dat de normen/waarden zelfstandigheid en respect als positief punt naar voren komen. Dat er grote cognitieve verschillen zijn, en dat er 1 groepsleider is, met een duidelijke volger.
Opbouw
Wat ga ik nu in mijn analyse schrijven: ik trek conclusies aan de hand van mijn typering, welke doelen ik wil bereiken met de groep zo 'smart' mogelijk, ik geef aan waarom ik deze doelen zo belangrijk vind, welke werkvormen ik ga hanteren in mijn lessen en onderbouw waarom ik nou net deze werkvormen inzet.
Conclusies typering
- Globaal vier grote groepen in de klas, waaronder twee jongens en twee meisjesgroepen.
- Respect voor elkaar en zelfstandigheid komen als norm/waarde erg naar voren.
- Behulpzaamheid en zelfbeheersing komen als norm/waarde minder naar voren.
- De sfeer in de klas is positief, haalbare wederzijdse verwachtingen
- Zowel sociaal als cognitief zijn er grote verschillen,
Doelen
- behulpzaamheid verhogen; wennen om in groepjes te werken, en hiermee de kinderen laten inzien dat samenwerken, helpen heel leuk en leerzaam is.
- zelfbeheersing kweken; zorgt voor rust in de klas en een veilige omgeving voor ieder kind.
- zwak-sterke leerlingen op eigen niveau laten werken; waardoor je onrust bij beide voorkomt, en er een stabiele sfeer ontstaat.
Hoe ga ik de behulpzaamheid verhogen:
- de kinderen laten samenwerken in verschillende aantallen, zodat ze wennen aan verschillende samenstellingen en dus ook aan verschillende persoonlijkheden. En dat ze het leuk gaan vinden om samen te werken. En niet steeds alleen met een vast maatje, ze moeten met de hele groep kunnen opschieten.
De vormen die ik ga inzetten zijn:
- voor jezelf (beeldende vorming)
- tweetallen (practicum natuur)
- tafelgroepjes (les geschiedenis + taal)
- drietallen (les rekenen)
- splitsen in tweeën van de klas (muziek)
- met de hele klas (levensbeschouwing)
Hierdoor leren de kinderen om niet alleen zelfstandig aan het werk te zijn, maar ook om met andere samen te werken en te overleggen. ->Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho “De meeste leerkrachten zullen niveaugroepen een tijdelijk karakter geven, zodat de samenstelling van de groepen steeds wisselen”.
Hoe ga ik zelfbeheersing kweken: (het in bedwang houden van eigen gevoelens, zoals emoties of kwaadheid; de beheersing van het eigen gedrag)
- duidelijke regels en grenzen stellen Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho. Een leerkracht die regels consequent zelf naleeft en handhaaft, zal merken dat ze snel insluiten en routine worden
- maatregelen nemen wanneer er niet geluisterd word ( 3x genoemd, aan je weektaak werken, zijn ze bezig aan de weektaak, dan in de stiltehoek werken).
- mijn mimiek aanpassen aan de bedoeling waarmee iets gezegd moet worden
- gevoelens niet laten opkroppen, maar als een kind zijn gevoelens/mening over iets kwijt wil, hier de tijd voor nemen. Hierdoor voorkom je de 'laatste druppel', en ontstaat zelfbeheersing.
Dit pas ik zo bij iedere les die ik geef toe, waardoor er voor de kinderen duidelijkheid is. En als er duidelijkheid is, is er rust.
-> Als de relatie tussen de opvoeder (leerkracht) en het kind op wederzijds vertrouwen is gebaseerd, zal een kind ook bereid zijn zich bij te laten sturen.” Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho
Zowel zwakke als sterke cognitieve leerlingen op hun niveau laten werken
Als je zwakke leerlingen te moeilijk werk geeft, worden ze moedeloos, zien ze het niet meer zitten en geven het op. En als een kind het opgeeft, is het niet aan het werk, waardoor je onrust krijgt.
Dit is ook zo bij sterke leerlingen, als je ze te makkelijk werk geeft, daag je ze niet uit, waardoor ze zich gaan vervelen en iets anders gaan doen, en hierdoor onrust krijgt.
Hoe ga ik dit bereiken:
- zwakke leerlingen laten samenwerken met een sterke leerling. De zwakke leerling steekt veel op van de sterke leerling, en de sterke leerling vind het leuk om iemand te begeleiden en krijgt hierdoor zelfvertrouwen.
- als er zelfstandig wordt gewerkt, is het de bedoeling dat er ander werk wordt aangeboden, tenzij er al in niveaugroepen wordt gewerkt.
-> De mens heeft het vermogen zelf nieuwe dingen te maken op zijn niveau en te bedenken, wat essentieel is voor de ontwikkeling en verandering van hemzelf en de wereld.” Tjerkstra, H. (2011). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum.
Uit deze typering komt de conclusie dat de groep uit vier grote groepen bestaat, dat de normen/waarden zelfstandigheid en respect als positief punt naar voren komen. Dat er grote cognitieve verschillen zijn, en dat er 1 groepsleider is, met een duidelijke volger.
Opbouw
Wat ga ik nu in mijn analyse schrijven: ik trek conclusies aan de hand van mijn typering, welke doelen ik wil bereiken met de groep zo 'smart' mogelijk, ik geef aan waarom ik deze doelen zo belangrijk vind, welke werkvormen ik ga hanteren in mijn lessen en onderbouw waarom ik nou net deze werkvormen inzet.
Conclusies typering
- Globaal vier grote groepen in de klas, waaronder twee jongens en twee meisjesgroepen.
- Respect voor elkaar en zelfstandigheid komen als norm/waarde erg naar voren.
- Behulpzaamheid en zelfbeheersing komen als norm/waarde minder naar voren.
- De sfeer in de klas is positief, haalbare wederzijdse verwachtingen
- Zowel sociaal als cognitief zijn er grote verschillen,
Doelen
- behulpzaamheid verhogen; wennen om in groepjes te werken, en hiermee de kinderen laten inzien dat samenwerken, helpen heel leuk en leerzaam is.
- zelfbeheersing kweken; zorgt voor rust in de klas en een veilige omgeving voor ieder kind.
- zwak-sterke leerlingen op eigen niveau laten werken; waardoor je onrust bij beide voorkomt, en er een stabiele sfeer ontstaat.
Hoe ga ik de behulpzaamheid verhogen:
- de kinderen laten samenwerken in verschillende aantallen, zodat ze wennen aan verschillende samenstellingen en dus ook aan verschillende persoonlijkheden. En dat ze het leuk gaan vinden om samen te werken. En niet steeds alleen met een vast maatje, ze moeten met de hele groep kunnen opschieten.
De vormen die ik ga inzetten zijn:
- voor jezelf (beeldende vorming)
- tweetallen (practicum natuur)
- tafelgroepjes (les geschiedenis + taal)
- drietallen (les rekenen)
- splitsen in tweeën van de klas (muziek)
- met de hele klas (levensbeschouwing)
Hierdoor leren de kinderen om niet alleen zelfstandig aan het werk te zijn, maar ook om met andere samen te werken en te overleggen. ->Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho “De meeste leerkrachten zullen niveaugroepen een tijdelijk karakter geven, zodat de samenstelling van de groepen steeds wisselen”.
Hoe ga ik zelfbeheersing kweken: (het in bedwang houden van eigen gevoelens, zoals emoties of kwaadheid; de beheersing van het eigen gedrag)
- duidelijke regels en grenzen stellen Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho. Een leerkracht die regels consequent zelf naleeft en handhaaft, zal merken dat ze snel insluiten en routine worden
- maatregelen nemen wanneer er niet geluisterd word ( 3x genoemd, aan je weektaak werken, zijn ze bezig aan de weektaak, dan in de stiltehoek werken).
- mijn mimiek aanpassen aan de bedoeling waarmee iets gezegd moet worden
- gevoelens niet laten opkroppen, maar als een kind zijn gevoelens/mening over iets kwijt wil, hier de tijd voor nemen. Hierdoor voorkom je de 'laatste druppel', en ontstaat zelfbeheersing.
Dit pas ik zo bij iedere les die ik geef toe, waardoor er voor de kinderen duidelijkheid is. En als er duidelijkheid is, is er rust.
-> Als de relatie tussen de opvoeder (leerkracht) en het kind op wederzijds vertrouwen is gebaseerd, zal een kind ook bereid zijn zich bij te laten sturen.” Brouwers, H. (2010). Kiezen voor het jonge kind. Bussum: Coutinho
Zowel zwakke als sterke cognitieve leerlingen op hun niveau laten werken
Als je zwakke leerlingen te moeilijk werk geeft, worden ze moedeloos, zien ze het niet meer zitten en geven het op. En als een kind het opgeeft, is het niet aan het werk, waardoor je onrust krijgt.
Dit is ook zo bij sterke leerlingen, als je ze te makkelijk werk geeft, daag je ze niet uit, waardoor ze zich gaan vervelen en iets anders gaan doen, en hierdoor onrust krijgt.
Hoe ga ik dit bereiken:
- zwakke leerlingen laten samenwerken met een sterke leerling. De zwakke leerling steekt veel op van de sterke leerling, en de sterke leerling vind het leuk om iemand te begeleiden en krijgt hierdoor zelfvertrouwen.
- als er zelfstandig wordt gewerkt, is het de bedoeling dat er ander werk wordt aangeboden, tenzij er al in niveaugroepen wordt gewerkt.
-> De mens heeft het vermogen zelf nieuwe dingen te maken op zijn niveau en te bedenken, wat essentieel is voor de ontwikkeling en verandering van hemzelf en de wereld.” Tjerkstra, H. (2011). Meer dan onderwijs. Assen: Van Gorcum.
Welke werkvormen wil ik in gaan zetten van het coöperatief leren:
Woordenweb
Elk groepje krijgt een vel papier, met een cirkel in het midden. In die cirkel staat het onderwerp. De leerlingen schrijven/tekenen om de beurt iets over het onderwerp. Elk groepslid heeft een eigen kleur pen, zodat de leerkracht achteraf kan zien wat de inbreng van iedere leerling was. Als dat klaar is, geven de leerlingen met pijlen de relaties tussen de begrippen/tekeningen weer. Bij de pijlen mag ook iets geschreven worden. De leerkracht hangt alle woordenwebben op en uit elk groepje mag een leerling hun woordenweb toelichten. Het woordenweb kan op diverse momenten van de les ingezet worden, maar is vooral effectief bij het activeren van de voorkennis.
De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en besluiten nemen. Deze werkvorm heb ik bij taalles ingezet, om de voorkennis over het thema voor het elfje te vergroten.
En voor het doel: behulpzaamheid vergroten. De kinderen merken dat het heel leuk kan zijn, om samen te werken, zelfs al ze niet in de rol treden, die ze gewend zijn om in in te nemen.
Binnencirkel – buitencirkel
De leerlingen vormen twee cirkels. De leerkracht stelt een open vraag, bijvoorbeeld: welke historische persoon vind jij een held, en waarom? De kinderen in de buitencirkel geven antwoord, de kinderen in de binnencirkel luisteren. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Vervolgens draait de buitencirkel vijf plaatsen door. Dan stelt de leerkracht een nieuwe vraag en geven weer de kinderen in de buitencirkel eerst antwoord. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide oefening of als zelfstandige verwerking. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen.
Deze werkvorm heb ik bij de muziekles ingezet, zodat ze wat ze nu geleerd hebben voor zich zelf een keer herhalen, en aan de ander moeten uitleggen. En voor mijn doel heb ik hem ingezet bij zelfbeheersing. De kinderen mogen hun mening vertellen, wel gecontroleerd en ze moeten evenredig deelnemen. Maar ze mogen wel zeggen wat ze bezig houdt rond het thema, en kunnen hun mening kwijt. Wel leren de kinderen dit op een manier te doen, waarbij je de ander ook laat uitpraten en reageert op de ander.
Brainstorm
Bij het brainstormen geeft de leerkracht een opdracht aan de groepjes. Een voorbeeld is: Bedenk in drie minuten zoveel mogelijk dingen die je kunt maken van crêpepapier. Ze verzinnen dan in snel tempo ideeën. De leerlingen borduren voort op de ideeën van de andere groepsleden. Elke inbreng is waardevol, ook gekke ideeën. Een van de kinderen is schrijver. Daarna is de klassikale nabespreking van de resultaten. De brainstorm is bruikbaar als oriëntatie of om de voorkennis te activeren. Hij nodigt uit tot creatief denken. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en elkaar de kans geven om inbreng te hebben.
Deze vorm wil ik inzetten voor het doel niveauwerken bij geschiedenis. De kinderen gaan brainstormen over: Bedenk zo veel mogelijk dingen die erfgoed zijn. Omdat de ideeën niet perse heel slim hoeven te zijn, maar ook gewoon gek of grappig. Hierdoor kan ieder kan vrij op zijn eigen niveau meedenken met de vraag. De slimme kinderen zullen waarschijnlijk met moeilijke dingen aanzetten, en de zwakkere kinderen waarschijnlijk met gekke dingen, maar dat is helemaal niet erg, dat is juist leuk. En dat leren de kinderen ook van elkaar, dat het leuk is om ook op een andere manier te denken.
Ik hoop zo een nog leuke groep te krijgen. Een groep die behulpzaam is, en zelfbeheersing kent. Een groep waar geen enkel kind het gevoel heeft, dat hij er niet bij hoort, omdat hij steeds met anderen werkt in groepjes en dus niet steeds dezelfde positie inneemt.
Woordenweb
Elk groepje krijgt een vel papier, met een cirkel in het midden. In die cirkel staat het onderwerp. De leerlingen schrijven/tekenen om de beurt iets over het onderwerp. Elk groepslid heeft een eigen kleur pen, zodat de leerkracht achteraf kan zien wat de inbreng van iedere leerling was. Als dat klaar is, geven de leerlingen met pijlen de relaties tussen de begrippen/tekeningen weer. Bij de pijlen mag ook iets geschreven worden. De leerkracht hangt alle woordenwebben op en uit elk groepje mag een leerling hun woordenweb toelichten. Het woordenweb kan op diverse momenten van de les ingezet worden, maar is vooral effectief bij het activeren van de voorkennis.
De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren, overleggen en besluiten nemen. Deze werkvorm heb ik bij taalles ingezet, om de voorkennis over het thema voor het elfje te vergroten.
En voor het doel: behulpzaamheid vergroten. De kinderen merken dat het heel leuk kan zijn, om samen te werken, zelfs al ze niet in de rol treden, die ze gewend zijn om in in te nemen.
Binnencirkel – buitencirkel
De leerlingen vormen twee cirkels. De leerkracht stelt een open vraag, bijvoorbeeld: welke historische persoon vind jij een held, en waarom? De kinderen in de buitencirkel geven antwoord, de kinderen in de binnencirkel luisteren. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Vervolgens draait de buitencirkel vijf plaatsen door. Dan stelt de leerkracht een nieuwe vraag en geven weer de kinderen in de buitencirkel eerst antwoord. Daarna geven de kinderen van de binnencirkel hun antwoord. Deze werkvorm kan ingezet worden bij begeleide oefening of als zelfstandige verwerking. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en evenredig deelnemen.
Deze werkvorm heb ik bij de muziekles ingezet, zodat ze wat ze nu geleerd hebben voor zich zelf een keer herhalen, en aan de ander moeten uitleggen. En voor mijn doel heb ik hem ingezet bij zelfbeheersing. De kinderen mogen hun mening vertellen, wel gecontroleerd en ze moeten evenredig deelnemen. Maar ze mogen wel zeggen wat ze bezig houdt rond het thema, en kunnen hun mening kwijt. Wel leren de kinderen dit op een manier te doen, waarbij je de ander ook laat uitpraten en reageert op de ander.
Brainstorm
Bij het brainstormen geeft de leerkracht een opdracht aan de groepjes. Een voorbeeld is: Bedenk in drie minuten zoveel mogelijk dingen die je kunt maken van crêpepapier. Ze verzinnen dan in snel tempo ideeën. De leerlingen borduren voort op de ideeën van de andere groepsleden. Elke inbreng is waardevol, ook gekke ideeën. Een van de kinderen is schrijver. Daarna is de klassikale nabespreking van de resultaten. De brainstorm is bruikbaar als oriëntatie of om de voorkennis te activeren. Hij nodigt uit tot creatief denken. De samenwerkingsvaardigheden die aan bod komen, zijn: luisteren en elkaar de kans geven om inbreng te hebben.
Deze vorm wil ik inzetten voor het doel niveauwerken bij geschiedenis. De kinderen gaan brainstormen over: Bedenk zo veel mogelijk dingen die erfgoed zijn. Omdat de ideeën niet perse heel slim hoeven te zijn, maar ook gewoon gek of grappig. Hierdoor kan ieder kan vrij op zijn eigen niveau meedenken met de vraag. De slimme kinderen zullen waarschijnlijk met moeilijke dingen aanzetten, en de zwakkere kinderen waarschijnlijk met gekke dingen, maar dat is helemaal niet erg, dat is juist leuk. En dat leren de kinderen ook van elkaar, dat het leuk is om ook op een andere manier te denken.
Ik hoop zo een nog leuke groep te krijgen. Een groep die behulpzaam is, en zelfbeheersing kent. Een groep waar geen enkel kind het gevoel heeft, dat hij er niet bij hoort, omdat hij steeds met anderen werkt in groepjes en dus niet steeds dezelfde positie inneemt.